Opinie: Bergen (in de toekomst)?

Illustratie: Pixabay

In het heden kunnen we leren van het verleden. Daarom vraagt Louis zich af, zo schrijft hij vandaag in zijn opinie-artikel, of wij uit het verleden ook inspiratie zouden kunnen halen voor de bestuurlijke toekomst van Bergen op Zoom.

door: Louis van der Kallen, raadslid BSD en AB-waterschapsbestuurder

Toen de heerlijkheid Bergen op Zoom eind 13e  eeuw ontstond, waren er een fors aantal verbonden ambtsgebieden. Grofweg bestond de heerlijkheid uit: De Poorterij van Bergen op Zoom, Halsteren, Rubeere, Noordland, Noordgeest, Zuidland, Moerstraten, Wouw, Zegge, Rucphen, Voornseinde, Zuidgeest en Putte. In deze gebieden had de Heer van Bergen op Zoom de rechtsmacht in alle graden. Ook vielen de woeste, niet ontgonnen gronden onder zijn macht en volledige bevoegdheden. Beperkt onder zijn rechtsmacht vielen de gebieden waar een leenheer functioneerde, zoals de Heren van Boudenspolder, Beijmoeren, Hildernisse, Woensdrecht, Hoogerheide en Ossendrecht. Huijbergen werd kerkelijk bestuurd.    

Verwervingen en ontginningen

In daaropvolgende eeuwen breidde de macht van de Heren van Bergen op Zoom zich geleidelijk uit. Vooral door aankopen, ontginningen en inpolderingen. De leengoederen werden met uitzondering van Ossendrecht en Hoogerheide opgeheven en vielen eind achttiende eeuw volledig onder de bevoegdheden van de Heren van Bergen op Zoom. Door ontwikkelingen en inpolderingen waren  eind achttiende eeuw de volgende gebieden deel gaan uitmaken van de heerlijkheid: Oud- en Nieuw Beijmoer, Auvergne en Oud Glymes, Heijningen, Fijnaart, Standaardbuiten, Oudenbosch, Nieuw en Oud Gastel.  Huijbergen, de St Maartenspolder en Hoeven werden deels kerkelijk bestuurd. 

Van het westelijke deel van Noord-Brabant vielen alleen Willemstad, Prinsenland, Steenbergen, Vossemeer en Roosendaal niet in het Markizaat.

Zeeuws leenrecht

Met gebieden buiten de heerlijkheid bestonden wel relaties; zo was Woensdrecht gekocht van de Heren van Kruiningen. Er werden leenrechten afgekocht die onder het Zeeuwse leenrecht vielen (Hildernisse, de heer Boudenspolder, Oud- en Nieuw Beijmoer). Ook werden regelingen getroffen rond Hertogelijke enclaves zoals onder Wouw, Heerle en Borgvliet. 

Rentmeesterschappen

In de zeventiende eeuw kende de heerlijkheid in haar rechtsgebieden een tiental rentmeesterschappen: Halsteren, stad en Vierschaar, Wouw, Zuidkwartier (globaal wat nu de gemeente Woensdrecht is), Oostkwartier (globaal de gebieden Oud-Gastel, Oudenbosch, Rucphen, Voornseinde, Hoeven en de St Maartenspolder), Heer Jansland (Nieuw Gastel), Standdaarbuiten, Fijnaart, Ruigenhil (Willemstad) en Heijningen. 

Geld en gewenste bestuurskracht waren de drijvende kracht achter de uitbreidingen. Zaken gingen gewoon beter als ze centraal en éénduidig worden aangestuurd. 

Einde van de feodale tijd

Ten tijde van de Bataafse Republiek (1795-1806) vervielen de feodale bestuursvormen en werden dorpen en steden – naar Frans voorbeeld –  gelijkgesteld in de nieuwe bestuursvorm van gemeenten. In de Staatsregeling des Bataafschen Volks van 1 mei 1798 werd bepaald dat deze gemeenten administratieve eenheden waren met uitvoerende taken. In de Staatsregeling (1801) werd de zelfstandigheid van gemeenten erkend en kregen ze de bevoegdheden om zelf het plaatselijke bestuur in te richten. Alle dorpen die deel uitmaakten van de Heerlijkheid werden zelfstandig. Bestuurlijk een enorme versnippering. Misschien wordt het tijd om oude tijden te laten herleven. Maar nu wel met de gebieden die er buiten vielen zoals o.a. Steenbergen en Roosendaal. Breda als buur lijkt mij wel wat. Dan zijn we ook van een heleboel gemeenschappelijke regelingen af. 

Ik ben benieuwd wat Jan metten Lippen ( Jan II van Glymes) van mijn gedachtespinsels gevonden zou hebben.